Kinderliteratuur

Raster 56 was gewijd aan kinderliteratuur. Naast allerlei andere bijdragers deden alle leden van de redactie van het tijdschrift-in-boekvorm – Jacq Vogelaar, Willem van Toorn, Cyrille Offermans, Kees Nieuwenhuijzen, Nicolaas Matsier – een duit in het zakje. Of zelfs twee, zoals Matsier. Hij vertaalde een aantal van de vele, vaak absurde, brieven aan kinderen die C.L. Dodgson, onder zijn eigen naam of als Lewis Carroll, met de hand schreef en verstuurde. De vertalingen maken deel uit van de grote selectie die Nicolaas Matsier in 2011 publiceerde onder de titel Met 4 ¾ kus: Brieven aan kinderen, maar niet alleen.

Bovendien droeg Matsier aan dit nummer van Raster twee verhalen bij: ‘Ik Ikaros’ en ‘Ik Odysseus’. Vertellingen, in de ik-vorm zoals de titels al te kennen geven, over de avonturen van deze twee uit  de Griekse mythen afkomstige personages. Van hen overleeft de eerste zijn hemelvaart zoals bekend niet, maar de tweede wel. Die weet te ontsnappen uit de grot van de reus die door Odysseus’ toedoen van zijn enige oog beroofd is. Beide verhalen maakten deel uit van een groter, tot dusver niet voltooid project. Wel verschenen is in 2014 het elektronische boek Ik Ikaros, Ik Odysseus, Ik Orfeus.

Raster 56: Kinderliteratuur, De Bezige Bij, 1991

Themerson & Themerson

Raster 85: Themerson & Themerson is in zijn geheel gewijd aan het werk van Stefan en Franciszka Themerson, het filmende, tekenende en schilderende, schrijvende en uitgevende Poolse echtpaar dat door de Tweede Wereldoorlog in Engeland belandde. Na afloop van de oorlog begonnen zij in Londen hun uitgeverij Gaberbocchus.

Een greep. Het nummer opent met een van de zeldzame interviews. Stefan Themerson moest er weinig van hebben, interviews en ondervragingen. ‘Ben ik een Poolse schrijver? Ben ik een Engelse schrijver? Ben ik oud, ben ik jong? Ik weet het niet.’ Het werd hem afgenomen door Nicolaas Matsier naar aanleiding van diens vertaling van de essaybundel Logic, Labels, and Flesh. Anneke Brassinga situeert hem in de traditie van de Verlichtingsfilosofen.

Een groot deel van het oeuvre wordt boek voor boek besproken door een keur van Nederlandse schrijvers. Een vooroorlogs kinderboekje van het echtpaar – geïllustreerd door haar, ‘Over een tafel die de benen nam naar het bos’ – is voor deze gelegenheid vertaald uit het Pools. Willem van Toorn vertaalde het lange gedicht ‘Croquis dans les ténèbres’ / ‘Schetsen in duisternis’. Themerson schreef het, geïnterneerd als Pools militair, in Vichy-Frankrijk. Martin Reints schrijft over de tekeningen van Franciszka Themerson, K. Schippers over de film die hij met Erik van Zuylen over Stefan Themerson maakte. Er zijn stukken over Themerson-in-muziek en Themerson-op-muziek van resp. Elmer Schönberger en Rob du Bois.

Nicolaas Matsier maakte in het Londense Themerson Archive een keuze uit de correspondentie met Bertrand Russell en vertaalde die. K. Michel, ten slotte, bracht in kaart welke personages er in vier romans van Themerson – soms meer dan eens – optreden.

Raster 85, Themerson & Themerson, 1999; het interview van Matsier met Themerson werd ook opgenomen in de verzamelbundel Woeff Woeff en ander proza, De Bezige Bij, 2003

Vergeetwoordenboek

Vergeetwoordenboek, zoals nummer 58 van het tijdschrift Raster heette, was een onverwachte hit. Het moest zelfs herdrukt worden. Het idee was vermoedelijk geopperd door Nicolaas Matsier. Wie de aanduiding ‘vergeetwoordenboek’ heeft bedacht, blijft verborgen in de mist der redactievergaderingen. Jacq Vogelaar hield het op Nicolaas Matsier, maar die hield het weer op Jacq Vogelaar.

In elk geval was het een concept dat bij iedereen die het verzoek kreeg om mee te werken enthousiasme teweegbracht. En zo verscheen dus dat nummer, in 1992, bestaande uit kortere of langere lemma’s, gewijd aan uit geschiedenis en taal verdwenen objecten. Een willekeurige greep: Jan Fontijn nam het adjectief ‘mieters’ bij de kop, Reinold Kuipers het ‘kogelflesje’, Joke van Leeuwen koos ‘vlaggen’. Dat laatste was wat een meisje of een dame per ongeluk deed als haar onderjurk onder de bovenjurk uit piepte: zij ‘vlagde’.

Ruim vijftig auteurs werkten mee. Matsier zelf droeg ‘barbiertje’, ‘loper’, ‘snotlap’, en ‘veilig verkeer’ bij. Het nummer moest binnen de maand herdrukt worden. In een nieuwe, uitgebreidere versie (meer auteurs, meer lemma’s) beleefde het Vergeetwoordenboek in de zomer van 1994 als gebonden boek met een ander formaat nog eens twee drukken. En tot slot verkreeg het begrip ‘vergeetwoord’ in de radiorubriek ‘De taalstaat’ van Frits Spits een nog verder voortgezet leven. Wekelijks wordt daar door een luisteraar een nieuw oud ‘vergeetwoord’ aangediend.

Raster 58: Vergeetwoordenboek, De Bezige Bij, 1992; uitgebreider, als gebonden boek, De Bezige Bij, 1994

Weer en wind

Weer en wind is een samenspel van gedichten en beeldende kunstwerken. De samenstellers van dit boek kozen honderd gedichten en evenzovele schilderijen, etsen, aquarellen, tekeningen, met de een of andere vorm van ‘weer’ in de hoofdrol. Het kan om sneeuw of ijs gaan, om wind, om zon, en natuurlijk ook om regen. Er valt nu eenmaal heel veel regen in deze lage landen langs de zee. Die regen valt, om begrijpelijke redenen, vaker in de poëzie dan in de beeldende kunst, aldus het inleidende essay van de samenstellers.

Een gelijknamige tentoonstelling – in het verlengde van het onafhankelijk tot stand gekomen boek –  in het museum Singer Laren was een groot succes. In het boek versterken de beeldende kunstwerken en de gedichten elkaar. Ze geven verrassingen te zien – ze kunnen ook prachtig contrasteren. Weer en wind werd samengesteld door hetzelfde trio – Boudewijn Bakker, Helmi Goudswaard en Nicolaas Matsier – dat al een eerdere, vergelijkbare uitgave op zijn conto had staan: het herhaaldelijk herdrukte Op ’t duin.

Boudewijn Bakker, Helmi Goudswaard, Nicolaas Matsier (red.), Weer en wind: 100 gedichten en 100 gezichten, Thoth, 2019

Met 4¾ kus

In 2011 publiceerde Nicolaas Matsier een door hem vertaalde selectie van de brieven die Lewis Carroll aan kinderen schreef. Die brieven zijn speels, geestig, absurd, inventief, en vaak een feest voor het oog. Carroll deed er alles aan om een brief vooral niet te laten lijken op een gewone brief. Met 4¾ kus – door Matsier voorzien van een nawoord waarin hij de heikele vraag naar Carrolls voorkeur voor vriendschap met kleine meisjes niet uit de weg gaat – bevat een omvangrijke keuze uit de brieven aan wat Carroll zijn child-friends noemde. Opgenomen zijn ook portretfoto’s door Carroll van een aantal betrokkenen. Hij was een van de beste fotografen van zijn tijd. Cees Buddingh’ – die in 1970 een eerste, minder omvangrijke selectie uitgaf, Brieven aan kinderen – kon nog niet beschikken over de uitgave in twee kloeke delen van de verzamelde brieven van Carroll door Morton N. Cohen, in 1979, waarmee Matsier zijn voordeel kon doen.

Lewis Carroll, Met 4¾ kus: Brieven aan kinderen, maar niet alleen, vertaling Nicolaas Matsier, De Bezige Bij, 2011

Slangen in de kinderkamer

Slangen in de kinderkamer is een vervolg, maar nu met mensen in de hoofdrollen, op De god beneden de zee, dat over de Griekse godenwereld ging. In dit deel over helden en heldinnen heeft Heracles een hoofdrol. Hij reinigt de stal van Augias, hij haalt de gouden appels uit de tuin van de Hesperiden, en de hellehond Cerberus uit de onderwereld. Maar naast Heracles treden nog heel wat andere helden en heldinnen aan, zoals de hardloopster Atalante. De trait-d’union tussen de verhalen is een oude rondreizende rapsode, een zanger die zichzelf begeleidt op zijn lier. Hij is er niet zo zeker van dat de goden nog bestaan. Ook in dit tweede en afsluitende deel bereiken de auteurs, Leon Garfield en Edward Blishen, grote literaire hoogten. Beide delen werden later samengevoegd en onder een gezamenlijke nieuwe titel (De god die in zee werd gegooid) uitgegeven als Rainbowpocket.

Leon Garfield & Edward Blishen, Slangen in de kinderkamer: Het verhaal van de Griekse helden, vertaling Nicolaas Matsier, Querido, 1997; samen met het voorafgegane boek verscheen het onder de titel De god die in zee werd gegooid: Het verhaal van de Griekse goden en helden opnieuw bij Rainbow, 2002 en 2007.

Tocht van de tienduizend

Onder generaties gymnasiasten was de naam Xenofon goed voor een geeuw. Enteuthen ekselaunei! Vandaar trok hij op, jawel, zo en zo veel parasangen. Maar waarheen die ‘hij’ nu eigenlijk optrok, en tegen wie ook alweer? Dat kon na korte tijd niemand meer wat schelen. Want oei, wat was het saai daar, in het begin van de Anabasis. De Anabasis was er om te ontdekken dat je nog niet erg veel begreep van het allereerste Grieks. Het oude Grieks dat jou, al stampend op werkwoordsvormen en naamvallen, was bijgebracht. Het eerste echte lezen  was kruipen.

‘Hij’, de man die ‘vandaar’ optrok, dat was Cyrus. Hij had een flink leger op de been gebracht van Griekse huursoldaten – hoog aangeschreven – plus Perzen. Hij wilde een coup plegen, tegen zijn oudere broer, Artaxerxes, die op de Perzische troon zat. De Grieken – in de slag bij Cunaxa, vlak bij Babylon, 401 voor Christus – waren succesrijk in hun deel van die slag, maar hun broodheer Cyrus had bijna direct een speer in zijn oog gekregen en was gesneuveld.

Een verwarde situatie deed zich voor. Onder het mom van onderhandelingen werden bijna alle Griekse officieren door de Perzen gedood. Wat nu, was de vraag. Ze waren ver van huis en ze moesten zorgen dat ze daar wegkwamen, uit Mesopotamië – tussen de Eufraat en de Tigris. De Athener Xenofon, die als een soort stagiair was meegereisd met de door Cyrus aangeworven huursoldaten, geldt als de eerste schrijver van militaire memoires.

Bij de terugtocht van ‘de tienduizend’ speelde Xenofon – samen met een Spartaan, Klearchos – een leidende rol. Beroemd geworden zijn de woorden ’thalatta, thalatta’ – ‘zee, zee’. Het is deze roep die als een zucht van verlichtiing door het leger gaat als de Grieken  na een barre tocht door de winterse bergen van Armenië en Koerdistan een glimp zien van de zee. In de verte. Het is de Zwarte Zee – al bijna Griekenland.

De Anabasis is, voor wie het in zijn geheel leest, een zeer levendig boek, met mooie toespraken tot het hopeloze leger, plunderingen (het leger moet eten), exotische volkeren. Het is een boek geworden dat van Alexander de Grote tot Mao Tse Tung gretig gelezen werd en buitengewoon leerzaam werd gevonden.

Dat de beide vertalers, Gerard Koolschijn en Nicolaas Matsier al op school enthousiast werden, komt op het conto van de leraar met wie zij het boek op het ‘s-Gravenhaags Chr. Gymnasium – het tegenwoordige Sorghvliet – lazen: dr. L.J. Elferink.

Xenofon, Tocht van de tienduizend, vertaling Gerard Koolschijn en Tjit Reinsma, Fibula-Van Dishoeck, 1971. In de drie daarop volgende drukken werd de naam van de tweede vertaler Nicolaas Matsier. De titel werd achtereenvolgens Anabasis: De tocht van de tienduizend, Ambo Anthos, 1988 en De tocht van de tienduizend: Anabasis (Athenaeum–Polak & Van Gennep, 2001 en 2006)

Woeff Woeff

Het is niet eenvoudig Stefan Themersons Woeff Woeff of Wie vermoordde Richard Wagner (1951) in kort bestek te typeren. Want Wagner is in het echt nooit vermoord. Maar in deze roman van veertig pagina’s wordt de vertellende ‘ik’, die er part noch deel aan heeft, er wel degelijk voor opgehangen. Net als zijn vriend Lampadephor Metaphrastes, een personage dat zijn licht laat schijnen op het taalgebruik van hooggeplaatste mannen van actie. Zoals bij voorbeeld Truman, de Amerikaanse president die de atoombom op Hiroshima liet werpen; in 1951, het jaar waarin Woeff Woeff verscheen, was hij in zijn tweede termijn. In Themersons kleine roman is de president uit op de ontwikkeling van een chemisch wapen dat de linker arm en het rechter been verlamt. Deze absurde vertelling gaat over logica, taal, nutteloze en zelfs door niemand gelezen poëzie, en machthebbers.

Stefan Themerson, Woeff Woeff of Wie vermoordde Richard Wagner?, vertaling Nicolaas Matsier, De Bezige Bij, 1981; de roman werd opgenomen in Stefan Themerson, Woeff Woeff en ander proza, De Bezige Bij, 2003

Zuster Suzie

Het oorspronkelijke uitgaafje stamt uit 1950, toen jongens nog geheel en al jongens, en meisjes nog geheel en al meisjes waren. Suzie speelt alleen. Haar drie broers met elkaar. Maar Suzie – met haar  poppenziekenhuis, royaal voorzien van verband en pleisters – grijpt haar kans. Want er vallen gewonden, eerst een echte, hoewel niet zo heel erge, daarna een gespeelde. ‘De telefoon rinkelde aan één stuk door voor de ambulance, patiënten kwamen aan één stuk door naar het ziekenhuis voor splinternieuwe pleisters. Zuster Suzie had het zo druk dat ze amper meer kon denken.’

Kathryn Jackson (tekst, Corinne Malvern (illustraties), Zuster Suzie, vertaling Nicolaas Matsier, Rubinstein, 2011

Woeff Woeff en ander proza

In 2003 verscheen, onder de titel Woeff Woeff en ander proza, een fraaie verzamelbundel van het werk van Stefan Themerson. Deze bundel, samengesteld door Nicolaas Matsier en K. Michel, bevat de romans Generaal Piesc of Het geval van de vergeten missie en Hobsons eiland; het essay (Themersons Huizinga-lezing) Een leerstoel in fatsoen; de romans Woeff Woeff of Wie vermoordde Richard Wagner? en De avonturen van Aardje Stapper; een vraaggesprek van Nicolaas Matsier met Stefan Themerson; Oorlogsbrieven; Briefwisseling met Bertrand Russell; en tot slot een stuk van Nicholas Wadley over leven en werk van Stefan Themerson.

Stefan Themerson, Woeff Woeff en ander proza, vertalingen Ronald Jonkers, Nicolaas Matsier, Hans Kloos, De Bezige Bij, 2003