De botten van Sint-Nicolaas

Het Sinterklaasfeest gaat terug – dat staat vast – op een historische Byzantijnse heilige uit de vierde eeuw. Anders dan heel wat andere heiligen was Nicolaas geen martelaar, hij stierf een gewone dood, na een leven als geestelijke en ten slotte bisschop van Ta Myra. Die Griekse naam – van een stadje aan de zuidwestkust van het huidige Turkije – schemert nog door in de huidige, Demre.

Ta Myra is ook de plaats waar Nicolaas begraven werd. Het zijn vooral de oosters-orthodoxe gelovigen die hierom pelgrimeren naar Demre. Nicolaas werd de heilige bij uitstek van Rusland. In de rest van Europa is de verering van Sint-Nicolaas op een andere wijze tot stand gekomen. Namelijk via grafroof.

Die vond plaats in 1087 en heet in het Latijn de translatio – de overbrenging. Ook deze grafroof wordt door historici algemeen als waar gebeurd gezien. Zeelieden braken het graf open en namen de botten van de heilige man mee naar de Zuid-Italiaanse stad Bari. Er vonden kruistochten plaats, het Byzantijnse rijk was al niet meer wat het geweest was, het verloor al terrein aan de nieuwkomers naar wie Turkije vernoemd is.

In Bari werd Sint-Nicolaas herbegraven in een aldaar verrezen prachtige Romaanse kerk. Vanuit deze stad in Zuid-Italië begon de triomftocht van Sint-Nicolaas naar het westen en het noorden van Europa. Onderweg groeide de schat van door hem verrichte wonderen gestaag door. Overal verrezen aan hem gewijde kerken. Hij werd de populairste heilige aller tijden en was goed voor vele tientallen voornamen en achternamen in alle Europese talen.

Er zijn vele zogeheten vitae van hem overgeleverd, vrome heiligenlevens dus. Een daarvan, geschreven door de monnik Orderic Vitalis, is – met als titel De botten van Sint-Nicolaas – vertaald.

Hierin wordt de avontuurlijke geschiedenis van die grafroof en de overvaart uit de doeken gedaan, een mooie geschiedenis. Nicolaas Matsier, liefhebber van het feest en kenner van de voorgeschiedenis ervan, leverde het animerende essay dat de inleiding vormt.

Orderic Vitalis, De botten van Sint-Nicolaas, vertaling Claire Weeda, inleiding Nicolaas Matsier, Athenaeum–Polak & Van Gennep, 2000

De literaire getuige

Na verschijning, in 1991, van Vervolging, vernietiging, literatuur besloot de redactie van Raster een nummer te wijden aan de auteur, Sem Dresden – emeritus hoogleraar algemene literatuurwetenschap in Leiden – en aan de door hem in het genoemde boek zonder ophouden omcirkelde problemen. Kan er wel zoiets zijn als een literatuur van het kamp en van de vernietiging?

Raster 57: De literaire getuige bevat – naast een paar oudere, in zeggingskracht onverminderd geldig gebleven essays van Sem Dresden zelf – vooral een gesprek dat de redactie met de schrijver had over diens boek. Ten behoeve van deze studie, of misschien moet het boek een essay heten, of een verzameling essays, was hij zo’n vier à vijf jaar ‘bezig geweest met de meest afschuwelijke dingen’. 

In De literaire getuige vindt de lezer ook vier beschouwingen van vier redacteuren over of naar aanleiding van Vervolging, vernietiging, literatuur. Dat zijn Willem van Toorn, Nicolaas Matsier, Cyrille Offermans en J.F. Vogelaar. Die van Matsier heet ‘Met potlood in de kantlijn’. Het stuk was – mede – de opmaat tot het essay over Sem Dresden dat deel uitmaakt van Matsiers bundel Een sluimerend systeem (1998). In 2006 verscheen Jacq Vogelaars imposante boek Kampliteratuur, te zien als een nog veel meer omvattende voortzetting van het vooraf gegane werk van Dresden.

Raster 57: De literaire getuige, De Bezige Bij, 1992

De Nieuwe Hollandse Waterlinie

De Nieuwe Hollandse Waterlinie maakt sinds 2021 (samen met de Stelling van Amsterdam) deel uit van de Werelderfgoedlijst van de UNESCO. Die status heeft een lange aanloop gehad. Er was veel cultuurhistorische en bestuurlijke energie voor nodig om ervoor te zorgen dat dit militair-landschappelijke lint van negentiende-eeuwse forten – van de voormalige Zuiderzee tot de Biesbosch – veilig gesteld kon worden.

De Stichting Fort Asperen speelde daarbij een niet onbelangrijke rol door in 2001 het boek De Nieuwe Hollandse Waterlinie uit te geven. Het bestaat uit twee essays, één van Nicolaas Matsier, één van Selma Schepel, met middenin 42 prachtige foto’s van Carl de Keyzer: ‘Panorama’s van de linie’. Matsier nam (een versie van) zijn essay op in de bundel Lof der stenen (2012).

Nicolaas Matsier, Carl de Keyzer, Selma Schepel, De Nieuwe Hollandse Waterlinie, Waanders / Stichting Fort Asperen, 2001

Een steen in de beek verveelt zich niet

Na de dood van Tom van Deel publiceerde Querido een keuze uit diens gedichten: Een steen in de beek verveelt zich niet (2020). De bundel werd samengesteld en van een nawoord voorzien door Nicolaas Matsier en Marjoleine de Vos.

T. van Deel, Een steen in de beek verveelt zich niet: Een keuze uit de gedichten, Querido, 2020

Het literair klimaat

Achter de twee boeken die onder de titel Het literair klimaat verschenen zijn, zat een behoefte aan geschiedschrijving tussentijds – een lopende geschiedschrijving van de Nederlandse literatuur. Het eerste deel – Matsier werkte als redacteur bij De Bezige Bij, waar hij het idee voor dit boek opperde – verscheen in 1986. Het was getiteld Het literair klimaat 1970-1985 en stond onder redactie van Tom van Deel, Cyrille Offermans en Matsier. Het vervolgdeel, Het literair klimaat 1986-1992, verschenen in 1993, stond (weer) onder redactie van Cyrille Offermans en Matsier, deze keer versterkt door Willem van Toorn en Jacq Vogelaar.

Het idee was een beetje afgekeken van de vereerde voorgangers van Literair Lustrum: Kees Fens, H.U. Jessurun d’Oliveira en J.J. Overstegen. Zij hadden met hun twee op elkaar aansluitende delen Literair lustrum (1967) en Literair lustrum 2 (1973) het fraaie voorbeeld gegeven van zo’n courante geschiedschrijving. Voor twee perioden van steeds vijf jaar – 1961-1965 resp. 1966-1973. Niet toevallig vormden zij ook de redactie van het vooral literair-kritisch belangrijke tijdschrift Merlyn.

Evenmin toevallig was het dat de twee redacties van Het literair klimaat geassocieerd konden worden met de tijdschriften De Revisor (Tom van Deel en Matsier) en Raster (de overigen, onder wie vanaf 1990 ook Matsier).

In het eerste deel laten diverse auteurs hun licht schijnen over onder meer literaire tijdschriften, critici, de vrouwelijke stem, de usual suspects (de zogenaamde grote vier), de veronachtzaamden, kinderliteratuur, toneelschrijvers, de opkomst van de column, en het belang van vertalingen. Matsier schreef een stuk over het fenomeen van de opkomst van de column: ‘Muiters tegen het etmaal – De decade van de column’. De column, eigenlijk alleen gedefinieerd door lengte of liever kortheid, is in feite geen genre en houdt zich ongrijpbaar op tussen essay en kort verhaal of zelfs (een heel enkele keer, zoals bij Remo Campert) het prozagedicht. Het frappeerde Matsier dat steeds meer columnisten – na de cursiefjesschrijver Simon Carmiggelt in 1974 – de P.C. Hooftprijs kregen. Hij zoomt in op Jan Blokker, H.J.A. Hofland, Renate Rubinstein, Kees van Kooten en Gerrit Komrij.

In het tweede deel worden vergelijkbare, meer of minder essayerende overzichten geboden. Maar daar wordt bovendien veel ruimte gemaakt voor vijftien zogenaamde profielen. Waarbij het om afzonderlijke auteurs gaat; zowel dichters als prozaschrijvers. Achtereenvolgens zijn dat Eva Gerlach, H.C. ten Berge, H.H. ter Balkt, Huub Beurskens, Willem Brakman, Kees Fens, Jeroen Brouwers, A.F.Th. van der Heijden, Alfred Kossmann, Rudy Kousbroek, Ivo Michiels, Bert Schierbeek, Toon Tellegen, Paul de Wispelaere en Charlotte Mutsaers. Het essay over de laatste schreef Matsier. Het werd later opgenomen in zijn essaybundel Een sluimerend systeem (1998).

Het literair klimaat 1970-1985, De Bezige Bij, 1986
Het literair klimaat 1986-1992, De Bezige Bij, 1993

In den beginne

Is de Bijbel te lezen als literatuur? De meningen lopen, zacht gezegd, uiteen. Raster 80: In den beginne gaat er simpelweg vanuit dat het kan, in elk geval al sinds de Tweede Wereldoorlog – Erich Auerbach publiceerde zijn grootse boek Mimesis in 1946. Daarin staat een hoofdstuk, ‘Het litteken van Odysseus’, waarin hij de oude Griekse literatuur (Homerus) vergelijkt met de Hebreeuwse (Genesis). De herkenning van Odysseus door de dienares die de voeten van de zojuist aangekomen vreemdeling wast, wordt gecontrasteerd met de geschiedenis van Abrahams offer van Izaäk. In zo goed als alle opzichten – het gaat hier om twee literaturen. Een heldere en uitgevulde versus een die nu juist heel veel in het midden laat.

Met dit hoofdstuk van Auerbach gaat  In den beginne van start. Ook in de rest van deze Raster gaat

het allereerst om het Oude Testament. Er is een interview met de twee vertalers van het boek Prediker – een vertaling die deel zal gaan uitmaken van de Nieuwe Bijbel Vertaling die in 1997 nog ver weg lijkt. De vertalers leggen uit waarom het toch echt gedaan moet zijn met ‘ijdelheid der ijdelheden’. Het is een hebraïcisme, net zoals ‘het boek der boeken’. Het zal ‘lucht en leegte’ worden.

Jan Fokkelman, kenner van – en groot teller van lettergrepen in – de Hebreeuwse poëzie, leverde een bijdrage over zijn specialisme. En zo is er nog veel meer.

Nicolaas Matsier bundelt de reeks stukken over Genesis –  die hij bijna een jaar lang schreef voor de Achterpagina van NRC Handelsblad – onder de titel ‘Beginnen bij Genesis’. Een boek als De bijbel volgens stond hem nog niet voor ogen. Maar dit was dan misschien het moment waarop het begon te groeien. Zoals hij begonnen was met stukjes over allerlei onderdelen van het eerste bijbelboek Genesis, zo zou hij voortgaan, in het dagblad Trouw, met een groot aantal afzonderlijke bijbelboeken van wat nu eenmaal het Oude Testament is gaan heten, de Hebreeuwse bijbel.

Raster 80: In den beginne, De Bezige Bij, 1997

In kaart gebracht

Raster 81: In kaart gebracht is een alleszins lovenswaardig nummer van het tijdschrift waarvan Matsier een jaar of elf deel uitgemaakt heeft. Deze aflevering bevat allerlei boeiende stukken over wat je de cartografische verbeelding zou kunnen noemen. Die kan gaan over bijvoorbeeld notaties van danspassen, over de vraag in hoeverre de plattegrond van Amsterdam een gooi laat zien naar de ideale stad, over het tekenen van denkbeeldige reizen – en nog heel veel meer. Maar voor Matsier markeert dit nummer van Raster – achteraf gezien – het moment waarop hij besloot om werk te gaan maken van zijn belangstelling voor maquettes, modellen en miniaturen. Hij schreef alvast twee stukken.

Eén daarvan gaat over het befaamde poppenhuis van Petronella Oortman, dat zich in het Amsterdamse Rijksmuseum bevindt. Het andere is gewijd aan de fascinerende maquettes van vestingsteden die je in Parijs (Hôtel des Invalides) kunt zien. Ze werden vervaardigd in opdracht van Lodewijk XIV, die druk bezig was met het consolideren of verleggen van de grenzen van Frankrijk.

Deze twee stukken zijn de opmaat geweest tot het boek Op onware grootte – dat, als de corona, een andere epidemie, of een oorlog, niet opnieuw roet in het eten zal gooien najaar 2022 verschijnt bij uitgeverij De Harmonie.

Raster 81: In kaart gebracht, De Bezige Bij, 1998

Jan van der Kooi tekenaar / schilder

Jan van der Kooi tekenaar / schilder verscheen in 2012, tegelijk met de tentoonstelling Leonardo’s leerling, meestertekenaar Jan van der Kooi in het Dordrechts Museum. Het boek laat zelfportretten zien, atelierstukken, dieren, Nederlandse landschappen, en reizen: Nepal, Peru, Spanje, maar vooral Italië. Nicolaas Matsier droeg een deels biografisch, deels beschouwend essay bij, ‘Notities over de man en het werk’, kunsthistoricus F.J. Duparc een beschouwing ‘Over het werk van Jan van der Kooi’.

Jan van der Kooi tekenaar / schilder, Thoth, 2012

Jan van Male fotograaf

Jan van Male was niet alleen werkzaam (in het souterrain) bij de destijds grootste boekhandel van Amsterdam, Allert de Lange aan het Damrak, hij was ook een heel goede fotograaf. Ter gelegenheid van zijn vijfenzeventigste verjaardag verscheen bij Architectura & Natura Pers een keuze uit de foto’s die hij tussen 1950 en 1980 maakte. Hij wilde dat Nicolaas Matsier er een tekst bij schreef. Het werden er twee, één vooraf, ‘Bij wijze van curriculum’. En één tot slot, ‘Zelf geef ik geen titels’.

‘Een toelichting bij de hier gepubliceerde foto’s die verder gaat dan af en toe een hoogst summier “dit is die en die”, “dit is toen en toen”, of “dit is daar en daar” lijkt allerminst vereist. Mooie, verrassende, interessante foto’s spreken immers voor zichzelf. Tekst erbij kan zelfs buitengewoon hinderlijk zijn. Maar een foto kan een verbijsterend aantal vragen oproepen – dat is een ding dat zeker is.’

Jan van Male, Fotograaf: Foto’s uit de jaren 1950-1980, tekst Nicolaas Matsier, Architectura & Natura Pers, 1995