Tocht van de tienduizend

Onder generaties gymnasiasten was de naam Xenofon goed voor een geeuw. Enteuthen ekselaunei! Vandaar trok hij op, jawel, zo en zo veel parasangen. Maar waarheen die ‘hij’ nu eigenlijk optrok, en tegen wie ook alweer? Dat kon na korte tijd niemand meer wat schelen. Want oei, wat was het saai daar, in het begin van de Anabasis. De Anabasis was er om te ontdekken dat je nog niet erg veel begreep van het allereerste Grieks. Het oude Grieks dat jou, al stampend op werkwoordsvormen en naamvallen, was bijgebracht. Het eerste echte lezen  was kruipen.

‘Hij’, de man die ‘vandaar’ optrok, dat was Cyrus. Hij had een flink leger op de been gebracht van Griekse huursoldaten – hoog aangeschreven – plus Perzen. Hij wilde een coup plegen, tegen zijn oudere broer, Artaxerxes, die op de Perzische troon zat. De Grieken – in de slag bij Cunaxa, vlak bij Babylon, 401 voor Christus – waren succesrijk in hun deel van die slag, maar hun broodheer Cyrus had bijna direct een speer in zijn oog gekregen en was gesneuveld.

Een verwarde situatie deed zich voor. Onder het mom van onderhandelingen werden bijna alle Griekse officieren door de Perzen gedood. Wat nu, was de vraag. Ze waren ver van huis en ze moesten zorgen dat ze daar wegkwamen, uit Mesopotamië – tussen de Eufraat en de Tigris. De Athener Xenofon, die als een soort stagiair was meegereisd met de door Cyrus aangeworven huursoldaten, geldt als de eerste schrijver van militaire memoires.

Bij de terugtocht van ‘de tienduizend’ speelde Xenofon – samen met een Spartaan, Klearchos – een leidende rol. Beroemd geworden zijn de woorden ’thalatta, thalatta’ – ‘zee, zee’. Het is deze roep die als een zucht van verlichtiing door het leger gaat als de Grieken  na een barre tocht door de winterse bergen van Armenië en Koerdistan een glimp zien van de zee. In de verte. Het is de Zwarte Zee – al bijna Griekenland.

De Anabasis is, voor wie het in zijn geheel leest, een zeer levendig boek, met mooie toespraken tot het hopeloze leger, plunderingen (het leger moet eten), exotische volkeren. Het is een boek geworden dat van Alexander de Grote tot Mao Tse Tung gretig gelezen werd en buitengewoon leerzaam werd gevonden.

Dat de beide vertalers, Gerard Koolschijn en Nicolaas Matsier al op school enthousiast werden, komt op het conto van de leraar met wie zij het boek op het ‘s-Gravenhaags Chr. Gymnasium – het tegenwoordige Sorghvliet – lazen: dr. L.J. Elferink.

Xenofon, Tocht van de tienduizend, vertaling Gerard Koolschijn en Tjit Reinsma, Fibula-Van Dishoeck, 1971. In de drie daarop volgende drukken werd de naam van de tweede vertaler Nicolaas Matsier. De titel werd achtereenvolgens Anabasis: De tocht van de tienduizend, Ambo Anthos, 1988 en De tocht van de tienduizend: Anabasis (Athenaeum–Polak & Van Gennep, 2001 en 2006)

Geselecteerde reacties

W.H. Kramer, Mededelingen van de Vereniging Vrienden van het Gymnasium, 1988

Ondanks de grote bewondering door de eeuwen heen voor de stijl van Xenofon in zijn Anabasis en andere geschriften wordt hij niet gerekend tot de top van de klassieke literatuur. Voor het leveren van een enkele proefvertaling en eindexamenvertaling is hij nog goed genoeg. En dat is toch jammer, want deze vertaling toont aan dat deze oorlogsmemoires, achter elkaar gelezen en niet woordje voor woordje overgezet, een spannend boek vormen. Het enthousiasme dat de vertalers moet hebben bezield klinkt door in het produkt en maakt een hernieuwde kennismaking een aangename ervaring.

Bastiaan Bommeljé, NRC Handelsblad, 1988

Zoals Koolschijn en Matsier terecht in hun inleiding schrijven: de Anabasis heeft de kwaliteiten van een filmscript. Afgezien van een wat trage proloog is er een overdaad aan spannende, gruwelijke, ontroerende en spectaculaire scènes. Massale veldslagen, individuele heroïek, verraad, liefde, wijsgerige toespraken, seks, executies, wanhoop, tegenslag, tweedracht, solidariteit, doorwadingen van kolkende rivieren, rooftochten, collectief zelfmoord plegende dorpen, beklimmingen van besneeuwde bergpassen, en uiteindelijk: de reddende zee!

Rob Schouten, Trouw, 1988

Met het geleidelijk verdwijnen van de strikte gymnasiumcultuur worden tegenwoordig opeens ook de vertalingen van klassiek werk veel levendiger en leuker. Zelfs de vervelende Xenophon kreeg een facelift. Onlangs verscheen een vertaling van Gerard Koolschijn en Tjit Reinsma (Nicolaas Matsier) van de Anabasis waar ik regelmatig om moet  lachen. Opeens wordt de tocht van de tienduizend een kleurig schouwspel: ‘Andere generaals begonnen vanaf het punt waar ze zich bevonden aan een ongeregelde beklimming. Daarbij hesen ze elkaar op aan hun lansen.’

Of het oog valt opeens op vreemde geschiedenissen, zoals die in het land van Makronen: ‘Daar gebeurde iets merkwaardigs. Er waren veel bijenkorven en alle soldaten die honing aten, verloren hun verstand, moesten braken en konden geen van allen rechtop blijven staat. Degenen die er maar weinig van gegeten hadden, leken zwaar beschonken, die er veel van hadden gehad krankzinnig, weer anderen zelfs stervende. Het had veel van een slagveld na een nederlaag en de stemming was gedrukt. Maar de volgende dag was er niemand gestorven. Integendeel, ongeveer op hetzelfde moment kwamen zij geleidelijk weer tot bezinning en op de derde en vierde dag stonden ze op, net zoals na een vergiftiging.’