Dicht bij huis

De vierenzestig stukken proza waaruit Dicht bij huis bestaat variëren in lengte en substantie, maar verschrikkelijk lang zijn ze nooit. In ‘Logies’, een kort verhaal, gaat het om een vreemd geval van bijna onvrijwillige gastvrijheid. Met tot slot de enorme opluchting direct na het vertrek van een heer in een goed zittend pak, tegengekomen bij lichte mist. Het is een Algerijn, een reiziger zonder bagage, voor wie aarzelend een slaapplaats wordt geïmproviseerd, met een glaasje water binnen handbereik. 

‘Het lichaam van de lezer’ is een essay over het verlangen naar het kinderlijke lezen, alles naast elkaar, rijp en groen, fictie en non-fictie, kinder- en volwassen boeken. Met een volkomen verdwijning in de lectuur. Soms zou je terugwillen naar de tijd waarin je nog geen smaak had.

In ‘Barbiertje’ is het begonnen om een herinnering. En wel aan een nogal primitieve wc, die gesitueerd was in een toch al heel kleine keuken. Een wc die geventileerd werd via drie verticale in de bakstenen buitenmuur opengelaten spleten. De deur van de wc – een vernuftig dubbel scharnierend knutselwerk dat geheimzinnig genoeg ‘barbiertje’ heette – moest zorgen voor de anders onherroepelijk ontbrekende knieruimte.

De ondertitel van Matsiers roman Gesloten huis was ‘Zelfportret met ouders’. Die van Dicht bij huis had ‘Zelfportret met huisgenoten, buurt en park’ kunnen zijn. De ambiance van de schrijver – te weten diens vrouw, twee  dochters, twee poezen, de Amsterdamse Jordaan en het Westerpark – maakt deel uit van Dicht bij huis.

Dicht bij huis, De Bezige Bij, 1996, werd in 1997 herdrukt; een selectie werd opgenomen in de verzamelbundel Naar het leven, De Bezige Bij, 2015

Geselecteerde reacties

Tjerk de Reus, Koers, 1996

Op het omslag van het nieuwe boek van Nicolaas Matsier prijkt een uitvergroot deel van een zeventiende-eeuws schilderij. Een broodje en wat zwarte bessen, die op het oorspronkelijke doek niet meer dan details in het geheel vormen. Een treffende illustratie van Matsiers schrijverschap. Ook Matsier vergroot de kleine, onbetekenende zaken uit en laat zien hoeveel interessants er te beleven valt aan juist die alledaagse kleinigheden. Is er in het geval van Claesz. sprake van een visuele vergroting, voor Matsier geldt natuurlijk dat de vergroting in taal plaatsvindt.

Yves van Kempen, De Groene, 1996

Dicht bij huis, de titel verraadt verwantschap met de roman Gesloten huis. Maakt dat het boek een vervolg op zijn voorganger? Nee, want het gaat hier niet om een roman met kop en staart, maar eerder om een bundeling mini-essays.

Matsier is in deze stukken ongemeen geestig. Er valt heel wat te lachen. Toch sluiten beide boeken op elkaar aan. Het is zelfs heel goed mogelijk om de bundel, waarin het autobiografische  element opnieuw prominent aanwezig is, te lezen als een roman. Een roman waarin de zoon, na afscheid genomen te hebben van zijn ouders, nu zelf de ouderrol vervult. Hij is vader van twee dochters en geniet van het leven met zijn gezin. Hij oefent zich alvast in de kunst van het verliezen, wat hij een voorbereiding noemt op de kunst van het heengaan. De bundel is als een roman waarin de cohesie nu eens niet tot stand komt dank zij de rode draad in het verhaal, maar voortkomt uit het observerende vermogen van de hoofdrolspeler – een huisman en een schrijver.

Al is Dicht bij huis feitelijk een bundeling van strooigoed, het boek is desondanks hecht qua samenhang. Het is het werk van een opmerkelijk colorist, van iemand met een vloeiende, transparante stijl, die trefzeker formuleert, voortdurend appelleert aan ons vermogen mee te denken, en een grootmeester is in het uitspelen van het non-heroïsche motief.

Carel Peeters, Vrij Nederland, 1996

Matsier heeft in Dicht bij huis de balans gevonden tussen zijn dwalende bewustzijn en de fascinatie voor het minimale. Dat zijn minimalisme ver blijft van het triviale wordt veroorzaakt door het aangenaam gedecideerde in zijn stijl. Wetend dat het kleinigheden zijn in een leven dat in grote mate in onbepaalde stemming wordt geleefd, zorgt Matsier ervoor dat zijn stijl geen twijfel laat bestaan over het belang van zijn onderwerpen. Deze stillevenschrijver is de meester van de hyperbool en het eufemisme, van het groter maken van kleinigheden. Hij heeft een gedecideerde stijl omdat hij over een ongedecideerd leven schrijft. Omdat hij identiteit als een ‘fantoombegrip’ beschouwt, zorgt hij ervoor dat zijn stijl geen fantoom is. Hij schrijft met grote precisie over zoiets ongrijpbaars als het humeur en levert en passant enkele aforismen.

Klasse, 1996

Met de loep van zijn adembenemende stijl onderzoekt hij de kleine voorvallen en bezigheden waar de meeste mensen in de drukte van alledag niet bij stilstaan. Zoals het waargebeurde verhaal van twee pasgekochte gloeilampjes die hij door een onhandige beweging op straat laat vallen. Waarna een Amerikaanse slee er met lage snelheid overheen rijdt. Dit verhaal groeit uit tot een requiem, een monument voor twee in de knop gebroken lampjes. Zoals de hele bundel een lofzang is op de grootsheid van het gewone, het onaanzienlijke, het alledaagse.

T. van Deel, Trouw, 1996

Matsier noemt ze ‘stukken’, geen ‘columns’ of ‘verhalen’, en dat lijkt me een juiste, neutrale benaming. Die maakt het ook mogelijk om de ervaring te begrijpen dat al deze stukken bij elkaar toch zoiets als een geheel opleveren. Ze zijn zeker afzonderlijk te lezen (en gelezen), maar nu ze hier bijeen zijn gebracht, spannen ze gezamenlijk iets op dat tussen columnbundel en roman in zweeft: Dicht bij huis.

Arnold Heumakers, NRC Handelsblad, 1996

Het heeft iets oernederlands, de aandacht voor het doodgewone en alledaagse in Nicolaas Matsiers nieuwe boek Dicht bij huis. In tientallen stukjes buigt de schrijver zich over zulke nietige zaken als een gestolen fiets, de verkennersstok, twee lampjes, het visitekaartje, de fietsbel, de groet, een kapot lusje, elleboogstukken, de mannelijke zakdoek, een bekneld geraakt tentstokje en het verblijf in de tandartsstoel. Met een hartstochtelijke nauwgezetheid wordt het meest nabije en onaanzienlijke onder een vergrootglas gelegd. Net als in de genrestukken van de zeventiende-eeuwse schilderkunst, de domineespoëzie van de negentiende eeuw en het werk van recentere dichters als Buddingh’ en Schippers.

In het kleine monument dat hij opricht voor de loper, wordt de sleutelbos van weleer niet toevallig ‘een ingrediënt voor een vanitas-schilderij’ genoemd, ‘een oefening in de kunst van het verliezen en een voorbereiding op de kunst van het heengaan’. Matsier sluit zich niet op in nostalgie naar het verleden, hij constateert het verdwijnen (van dingen, gewoonten, woorden) vooral om de onontkoombare beweging van de tijd beter in het oog te krijgen.