Er is iets wat de hoofdpersoon al heel lang had willen doen: een bepaalde roman schrijven. De omstandigheden, meent hij, zijn ideaal. Hij heeft een appartement in de mooiste stad ter wereld: Rome. Vlak bij de zuil van Trajanus. Maar hij stelt alles in het werk om toch vooral maar niet te hoeven beginnen. Hij wandelt en neemt de stad in zich op.
Tijdens zijn verblijf, het is voorjaar 1978, wordt de Italiaanse politicus Aldo Moro door de Rode Brigades ontvoerd. De schrijver (die niet schrijft) wordt weldra geobsedeerd – dag in, dag uit – door de kranten met hun situatieschetsen, interviews met de weduwen van de vermoorde lijfwachten, speculaties en doodlopende sporen.
Maanden lang weet niemand waar Moro is, de paus biedt zichzelf aan de Rode Brigades aan in ruil voor Moro’s vrijlating, de regering wil niet onderhandelen, het nieuws bestaat uitsluitend uit geruchten en speculaties. De voormalige christendemocratische premier wordt na twee maanden dood gevonden in de bagegruimte van een Renault 4, gewikkeld in een deken, doorzeefd met kogels. In het centrum van Rome, vlak bij het theater van Marcellus.
De schrijver, voor wie het volgen van al dat nieuws rond een vacuum al die tijd gefungeerd heeft als een volkomen legitimatie van zijn verblijf, aanvaardt de terugreis, weer op weg naar zijn vrouw aan wie hij – dat wel – een ononderbroken brief heeft gestuurd.
De eeuwige stad, Querido, 1982; De eeuwige stad verscheen opnieuw in de verzamelbundel Oud-Zuid, Onbepaald vertraagd, De eeuwige stad, Een gebreidechtpaartje, en andere verhalen, De Bezige Bij, 1995; een herziene druk verscheen bij de zestigste verjaardag van De Bezige Bij, met als nieuwe titel Roma amoR, 2005; met diezelfde titel werd het opgenomen in de verzamelde verhalen Naar het leven, De Bezige Bij, 2015