Een sluimerend systeem

Een sluimerend systeem is een bundel essays. Essays over architectuur, schilderkunst en literatuur. Aan de orde komen onder anderen de schrijvers Xenofon, Lidia Ginzburg, Fernando Pessoa, Charlotte Mutsaers en Mercè Rodoreda.

Naast literatuur is daar de architectuur in allerlei gedaanten: in de vorm van een loflied op de Amsterdamse Noorderkerk, het Plan Berlage, de gevelstenen van Amsterdam (die kleine sculpturen die van je vragen om het hoofd even in de nek te leggen) en de Romaanse dorpskerken van Friesland en vooral Groningen. Eén essay is gewijd aan poëzie in de publieke ruimte.

Een derde lijn in de bundel wordt gevormd door de aandacht voor beeldende kunst (stillevens, Stoskopff, Vermeer) en filmdocumentaires (Heddy Honigmann en Claude Lanzmann).

In hun ogenschijnlijke diversiteit maken alle essays toch deel uit van wat Matsier zijn sluimerende systeem noemt. Het is een wat hem betreft zeer gelukkige formulering die hij dankt aan de Duitse auteur Georg Christoph Lichtenberg (1742-1799). Die schreef in zijn Zettel – waaruit door Adriaan Morriën en Henk Mulder een keuze vertaald is onder de titel Donderslagen op muziek: Een keuze uit zijn kladboeken – dit:

‘Om het in ieder mens sluimerend systeem te doen ontwaken, is schrijven een voortreffelijk middel en iedereen die ooit heeft geschreven, zal hebben ontdekt dat schrijven altijd iets wakker maakt dat men voordien niet duidelijk besefte, hoewel het in ons lag besloten.’

Het essay over de Noorderkerk, als ‘De kerk van de Jordaan’ verschenen in de Volkskrant, werd bekroond met de Heemschut NOG Prijs 1997.

Een sluimerend systeem, De Bezige Bij, 1998

Geselecteerde reacties

Arnold Heumakers, NRC Handelsblad, 1999

De titel van Nicolaas Matsiers essaybundel Een sluimerend systeem bevat een uitdaging: uit de tweeëndertig alfabetisch gerangschikte essays, geschreven over een periode van ongeveer twintig jaar, zou de lezer Matsiers ‘sluimerend systeem’ moeten kunnen distilleren.

            Wat Matsier onder deze noemer presenteert is eerder een intellectueel zelfportret, een staalkaart van zijn voorkeuren en interesses. Wèl valt daaruit een onmiskenbaar verlangen naar systematiek te bespeuren, een hang naar ordening en catalogisering.

            In de bundel als geheel presenteert Matsier zichzelf als een speelse geest, iemand die zich met graagte overgeeft aan ‘grootsteeds kuieren’, die de lof zingt van het ‘verdwalen’ en die in een synoniemenwoordenboek als Het juiste woord van dr. L. Brouwers S.J. liefst zou ‘slaapwandelen’ en zelfs ‘hallucineren’.

T. van Deel, Trouw, 1998

Echte schrijvers zullen als ze voor een krant werken altijd in hun achterhoofd houden dat het stuk uiteindelijk terecht moet kunnen komen in een boek. Toch zijn er, met uitzondering van de columnisten, niet zo heel veel schrijvers die via de krant of het weekblad in feite bezig zijn met het werken aan boek.

            Nicolaas Matsier stelde al eerder zijn Dicht bij huis samen uit krantencolumns en heeft nu tweeëndertig ‘essays, stukken dan wel expedities’, de meeste uit krant of weekblad, verzameld in Een sluimerend systeem. Net als Dicht bij huis is het nieuwe boek uitermate gevarieerd van inhoud, maar onmiskenbaar een eenheid door de stijl en de visie van deze zichzelf nooit verloochenende schrijver. De tweeëndertig tezamen geven een beeld van wat Matsier fascineert en van de werking van zijn onderzoekende geest.

Xandra Schutte, De Groene Amsterdammer, 1998

Het is niet meer dan rechtvaardig om dit stukje te beginnen met een – allerminst volledige – opsomming, want Matsier ontpopt zich in zijn boek als een verklaard liefhebber daarvan. En hij mag dan wel constateren dat de ‘opsommingenkunde’ als wetenschap nog geheel in de kinderschoenen staat, hij weet niet alleen prachtige opsommingen door zijn stukken te strooien, hij zegt er ook behartigenswaardige dingen over.

            De opsomming, schrijft hij, is de plaats waar het verhaal wordt opgeschort. Het is het oord van de uitgebreidheid, waar de plaats het overneemt van tijd. Het is het kleine en grote leven dat probeert te ontsnappen aan het grote plan van het boek en dat schreeuwt om een ordenende geest (‘een Linnaeus of een Darwin’) die orde weet te scheppen in de veelheid. Je kunt zeggen dat in de essays van Matsier precies die spanning zit, de spanning tussen een ‘Napoleontisch verlangen naar compleetheid’ en orde, en het oog voor de details en terzijdes die zich aan de orde onttrekken.

            Kort gezegd bestaat het sluimerend systeem van Matsier eruit dat hij sluimerende systemen probeert bloot te leggen. Hij doet dat door te kijken en te denken en hij doet dat allebei even scherp. Daarbij is hij een briljant stilist, bij wie de ernst altijd geestig en lichtvoetig is.